Vleermuizen

Chiroptera (handvleugelingen)

Waargenomen vleermuizen in kasteelpark

Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)

Grote rosse vleermuis (Nyctalus lasiopterus)

Laatvlieger (Eptesicus serotinus)

Het nachtelijke leven van de vleermuis heeft er toe geleid dat deze dieren in de mythologie en de folklore meestal in verband worden gebracht met het kwaad, althans in onze West-Europese cultuur. Sommige culturen beschouwen vleermuizen veeleer als slimme, al dan niet komische wezens.

Vleermuizen werden door bijgelovigen vaak gebruikt als magisch symbool. Vooral in Scandinavië, Duitsland en Groot-Brittannië werden vleermuizen als afweermiddel tegen ongeluk gebruikt. Een levende vleermuis werd daarom op een deur of raam gespijkerd om het kwaad buiten te houden.

In het oude China daarentegen was de vleermuis een geluksbrenger, omdat de Chinese benaming van de vleermuis hetzelfde klinkt als 'geluk' (foe). In Afrikaanse mythen wordt de vleermuis als een bijzonder schrander dier beschouwd omdat ze in het donker nergens tegen aan vliegt.

Zo  vinden  we  in  Australië  een  legende  die  veel  overeenkomsten  vertoont  met  het scheppingsverhaal van Adam en Eva: "Toen de eerste man en vrouw geschapen waren, werd hen gezegd weg te blijven van een enorme vleermuis die in een opening van een grot hing. Met grote nieuwsgierigheid benaderde de vrouw de vleermuis. Deze laatste schrok bij het aanschouwen van de vrouw en vloog weg. Op die wijze kwam de dood, die opgesloten zat in de grot en bewaakt werd door de vleermuis, vrij. Van toen af werden de mensen sterfelijk."

Ondanks hun vreemde voorkomen en de bijhorende misverstanden, zijn vleermuizen inderdaad echte zoogdieren. Ze hebben een vrij dichte vacht die hen warm houdt en brengen levende jongen ter wereld, die ze voeden met moedermelk. Binnen de groep van zoogdieren zijn ze best wel goed vertegenwoordigd. Wereldwijd zijn meer dan 1100 soorten bekend, goed voor ongeveer ¼ van alle zoogdieren. In Vlaanderen is het aantal soorten beperkt tot 20. Deze worden ingedeeld in twee families. De Rhinolophidae  (hoefijzerneuzen)  tellen  slechts  2  vertegenwoordigers,  de  Vespertilionidae (gladneuzen) tellen 18 soorten, verdeeld over 6 geslachten.

Fysionomie

Vleermuizen zijn geen vogels en ook geen muizen. Ze vormen binnen de zoogdieren een aparte orde die we Handvleugeligen (Chiroptera) noemen. Tussen hun romp, vingers, achterpoten en staart is een dunne vlieghuid gespannen. Deze vlieghuid bestaat uit levend materiaal en is doorlopen van zenuwen en kleine spierbundels. Bij beschadiging groeit hij snel weer dicht. Vleermuisduimen zijn maar korte, haakvormige stompjes, die voornamelijk gebruikt worden om:

  1. de vlieghuid op te spannen of samen te vouwen
  2. zich vast te hechten zonder spierinspanningen en
  3. te klauteren (gladneuzen kunnen ook achterwaarts klimmen)

De voorarmen en vingers daarentegen zijn heel lang, zodat we kunnen stellen dat ze hoofdzakelijk met hun handen vliegen. De vlieghuid tussen achterpoten en staart wordt gebruikt als roer, maar dient ook om insecten in de lucht  mee  op  te  vangen. De staartvlieghuid behoudt zijn stevigheid door een speciaal spoorbeen dat vanaf de achterpoten naar de staartpunt steekt. Het  skelet  (vooral  de  schouders)  van  vleermuizen  zit  vrij  los  in  mekaar,  waardoor  ze  veel wendbaarder zijn dan vogels.

De lichaamstemperatuur in de zomer is 42° en daalt tijdens de winterslaap tot 8 à 10° . De hartslag ongeveer 600 slagen per minuut tijdens de zomer om in de winter te dalen naar minder dan 100 slagen per minuut.

Sommige vleermuizen kunnen een snelheid bereiken van 40 tot 50 kilometer per uur.

Vleermuizen zien met hun oren

Vleermuizen hebben een soort zesde zintuig waarmee ze zich oriënteren tijdens de vlucht en prooien opsporen. Het is echolocatie of sonar, letterlijk het plaatsbepalen door  de  echo  van  zelfgeproduceerde  geluiden  op  te vangen.

Het principe is eenvoudig: de vleermuis roept voortdurend korte  geluidsstoten  uit.  Deze  weerkaatsen  tegen  alle obstakels in de omgeving, dus ook tegen prooien die zich in de buurt bevinden. Door de echo's van deze geluiden op te vangen, "zien" vleermuizen als het ware hun omgeving. Het geluid brengen ze voort door de mond, de neusgaten of door een aanhangsel op de neus (hoefijzerneuzen).

De geluiden die vleermuizen voortbrengen zijn zo hoog dat ze onhoorbaar zijn voor de mens. Het zijn ultrasone geluiden. vleermuizen heel hard tot 100 decibel). Bij het uitbrengen van een puls,  wordt het oor van binnen afgesloten en moet hij wachten tot de echo teruggekeerd is vooraleer hij opnieuw kan roepen.  Hoe dichter hij bij een object is, des te sneller de weerkaatsing van het geluid en dus ook de opeenvolging van de pulsen.  Het ritme en frequentiebereik van de sonar zijn bij de meeste vleermuizen verschillend.

Het bezit van het superzintuig echolocatie betekent niet dat de andere zintuigen onbestaande zijn. De geur speelt een belangrijke rol in het sociale leven en soms zelfs bij het voedsel zoeken. Het zicht is matig ontwikkeld, maar sommige soorten (bvb. grootoorvleermuizen) zijn toch in staat om puur op het zicht te jagen.

Voedsel en jachtwijze

Alle  Europese  vleermuizen  zijn  insecteneters.  De vleermuizen uit onze streken vangen hoofdzakelijk muggen, vliegen,  nachtvlinders,  kevers  en  spinnetjes.  Sommige soorten kunnen rupsen en insecten van de bladeren pikken. De Grootoorvleermuis kan zelfs ter plaatse blijven hangen (bidden  zoals een  Torenvalk) en  plukt  insecten  van boomblaadjes  (struinen) De  Vale  vleermuis en  ook  de laatvlieger vangen wel eens prooien op de grond, door er gewoon  bovenop  te  duiken.  Water- en  Meervleermuis harken met hun achterpoten insecten van het wateropper- vlak. Hoefijzerneuzen jagen vaak vanaf een uitkijkpost. Ze hangen ergens aan een tak en wachten tot er een insect in de buurt komt, om er dan naartoe te duiken.

Dit  belet  niet  dat  de  meest  voorkomende  jachtwijze bestaat uit het in de vlucht onderscheppen van vliegende insecten. Dit kan rechtstreeks met de bek gebeuren, maar ook door de prooi in de vleugel- of staartvlieghuid op te vangen.  Op  het  moment  dat  een  vleermuis  een  prooi  vangt  en  opeet,  kan  hij  een  moment  geen ultrasoongeluiden uitroepen en vliegt hij dus eigenlijk 'blindelings'.

Door hun snelle vleugelslag en het voortdurende roepen, verbruiken vleermuizen veel energie. Per nacht vangt hij dan ook tot 1/4 tot 1/3 van zijn eigen lichaamsgewicht aan insecten. Omdat Europese vleermuizen allemaal op kleine insecten jagen, zijn ze in principe concurrenten van elkaar. Dit hebben ze echter opgelost door elk een eigen niche in te nemen. Elke soort is zich op een bepaald biotooptype gaan toeleggen, waarbij zowel het lichaam als de echolocatie mee geëvolueerd zijn.

De Rosse Vleermuis jagen doorgaans boven de boomtoppen. Daar zijn er weinig takken en opstakels, zodat ze snel grote afstanden kunnen afleggen. Dit is ook nodig omdat op die hoogte eveneens weinig insecten zijn. De Rosse vleermuis ontwikkelde daartoe smalle lange vleugels. In relatie hiermee roepen ze ook op een lagere frequentie (18 kHz). Lage tonen dragen verder.

De Laatvlieger zoekt het al iets lager, rond vrijstaande bomen of langs de toppen van bosranden. Hierbij wordt hij al vaker geconfronteerd met uitstekende takken, vallende bladeren, enz. Zijn frequentie van roepen ligt dan ook al een stukje hoger, nl. rond 25 kHz. De vlucht dient niet zo snel te zijn, zodat de vleugels al duidelijk breder zijn.

Alle andere soorten gladneuzen jagen voornamelijk in dichtere begroeiing. Ze zijn allen een stuk kleiner, hebben kortere, dikkere vleugels en een echolocatie-frequentie  rond de 45 kHz.

-------

Kleine dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)  

Levenscyclus

Alle Europese vleermuissoorten houden een winterslaap. 's Winters  zijn  er  immers  geen  insecten,  en  aangezien  de meeste  vleermuizen  niet  of  weinig  trekken,  is  een winterslaap  de  enige  overlevingsmogelijkheid.  Sommige soorten  leggen  wel  trekafstanden  van  enkele  honderden kilometers af (o.a. Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis, Meervleermuis,...) maar dit heeft meestal te maken met het feit  dat  ze  in  hun  jachtgebied  niet  de  geschikte overwinteringsplaats aantreffen.

Zomerverblijven: afhankelijk van de soort gaat het om zolders van kerken en andere  gebouwen,  spouwmuren,  forten,  grotten,  holle  bomen,...

Tussenverblijven: Vanaf augustus-september zoeken ze   echter   andere   verblijfplaatsen   op.   Dit   zijn   nog   niet   de   winterverblijven.   In   deze overgangsverblijfplaatsen vinden de meeste paringen plaats, maar deze kunnen ook nog tijdens de winterslaap gebeuren.

Winterverblijven: Vanaf  oktober-november  gaan  de  vleermuizen  in  winterslaap.  De  meest  bekende overwinteringsplaatsen  van  vleermuizen  in  onze  streken  zijn ijskelders,  bunkers,  forten  en mergelgroeven. Bepaalde soorten houden het echter bij holle bomen of gebouwen. Vleermuizen  maken  zelf  geen  gaten,  ze  zijn  aangewezen  op  reeds  bestaande  boomholten. Boomholten  kunnen  op  verschillende  manieren ontstaan.  De  meeste  holten  ontstaan  door spechtennesten en door inrotting van afgezaagde of afgewaaide takken.

Van de meeste vleermuizen liggen de winterverblijven in de nabijheid of op hoogstens een tiental kilometer van de zomerverblijfplaats. Zo gebeurt het dat vleermuizen 's zomers op de warme zolder van een gebouw huizen, terwijl ze in de vorstvrije kelder de winter doorbrengen.

Een  goede  overwinteringsplaats  moet  aan  een  aantal  specifieke  eisen  voldoen.  Er  moeten  een constante temperatuur van 5 à 10°C en een hoge luchtvochtigheid heersen, het moet er permanent (schemer)duister zijn en de verstoring moet minimaal zijn.